Sprits

vogels

 

 

 

 

 

 

 

Twee mannen, allebei rond de veertig, zitten op een oud vervallen bankje met uitzicht op een vallei. Achter hen is dik struikgewas.   

Man 1: Nog een sprits?

Man 2: Eh ja. Doe maar.

Man 1: Melk?

Man 2: Ja. Of nee. Sorry.

Man 1: Geen probleem.
Hèhè. Ik kom eindelijk tot rust.

Man 2: Ja. Ik ook wel.

Man 1: Drukke dag gehad?

Man 2: Valt mee.

Man 1: Je zit onder de rode vlekken man!

Man 2: Dat komt door te veel chocola. Trekt binnen een dag weer weg.

Man 1: Stress. Geeft niet man. Je hoeft je voor mij niet te schamen. Dat weet je toch?

Man 2: Ja.

Man 1: Je zou m’n vrouw moeten zien als ze gestresst is. Krabt ze inene als een bezetene met haar handen op de zijkanten van haar hoofd. Rest van de avond staan d’r haren recht overeind. “Truusje, heb je nou in de gaten dat je dat doet?” Dan doet ze of ze me niet gehoord heeft. Het lijkt wel alsof ze me echt niet hoort, alsof ze structureel doof is voor die ene vraag! Merkwaardig.

Man 2: Truusje?

Man 1: Eh Lola.

Man 2: Wat hadden we nou gezegd. Geen echte namen!

Man 1: Man. Er heten zoveel mensen Truusje.

Man 2: Niemand heet Truusje.

Man 1: Alsof jij je nooit verspreekt!

Man 2: Kleine dingen, dingen die je zo weer vergeet.
Ik vergeet nu nooit meer dat jouw vrouw Truusje heet.

Man 1: Dat rijmt gozer.

Man 2: Je moet nadenken voor je iets zegt.

Man 1: Sorry! Oké?

Man 2: Ja. Goed.

Man 1: Wat is er met jou?

Man 2: Drukke dag.

Man 1: Wel hè?

Man 2: Ja sorry.

Man 1: Rustig aan hè?

Man 2: Ja

Man 1: Voor ruzie maken zijn we hier niet.

Man 2: Nee.

Man 1: Dat doen we thuis al genoeg.

Man 2: Ja.

Man 1: Hier moet het juist fijn zijn. Vrijheid en vertrouwen. Zeg me na man.

Man 2: Vrijheid en vertrouwen.

Man 1: Goedzo. Als er iets in je kop zit, dan is dit de plek om het eruit te gooien. Opkroppen doe je maar thuis.

Man 1 wacht af. Man 2 slaakt een diepe zucht.

Man 2: Andere keer.

Man 1: Hoe moet ik jou mijn sores nog toevertrouwen, als jij de jouwen geheim houdt!

Man 2: Oké goed! Het is niets bijzonders, ik zat alleen maar te denken…

Man 1: Ja?

Man 2: Het zou zomaar kunnen hè, dat wij heel dicht bij elkaar wonen. Dat we dat gewoon, toevallig, nog nooit in de gaten hebben gehad.

Man 1: Is dat het?

Man 2: Het komt zelfs voor dat je je eigen buurman nooit ziet. Dat komt voor. Eén keer zet je toevallig je vuilnisbak wat vroeger op de hoek en dan zie je ineens voor het eerst je buurman.

Man 1: Kom nou.

Man 2: Hij was altijd al binnen als jij je vuilnisbak buiten ging zetten. Nou ben je een uur eerder en hé, staat daar ineens je buurman!

Man 1: Ja ik snap je wel.

Man 2: Was je bijna vergeten dat je een buurman had.

Man 1: Hoe weet je dat het je buurman is?

Man 2: Hoe bedoel je?

Man 1: Als je je buurman nog nooit gezien hebt, hoe weet je dan dat hij het is?

Man 2: Omdat…
Door die vuilnisbak natuurlijk. Daar staat het huisnummer op.

Man 1: Mmm.

Man 2: Wat ik bedoel. Het zou best kunnen dat-

Man 1: Ik jouw buurman ben.

Man 2: Nou nee. Ik ken mijn buren heel goed.

Man 1: O.

Man 2: Misschien woon je wel bij me op de hoek van de straat.

Man 1: Het lijkt me sterk.

Man 2: Misschien doen we wel…

Man 1: Doen we wat?

Man 2: Boodschappen in dezelfde supermarkt.

Man 1: Hoe laat doe jij altijd boodschappen?

Man 2: Dat ga ik niet zeggen.

Man 1: Waarom niet?

Man 2: Omdat we dat soort dingen niet zouden zeggen!

Man 1: Ik doe standaard boodschappen om-

Man 2: Ik wil het niet weten!

Man 1: Waarom begin je er dan over?

Man 2: We houden erover op.

Man 1: Dit is niet in orde man.

Man 2: Vergeet het.

Man 1: Zo heb ik er geen lol in.

Man 2: Vergeet het! Sprits?

Man 1: Ik heb genoeg.

Man 2: Meer voor mij.

Stilte.

Man 2: Ik heb-

Man 1: Stil ‘es.

Ze luisteren.

Man 2: Wat is er?

Man 1: Ik dacht dat ik iets hoorde.

Man 2: O.

Man 1: Tis weg.
Ik dacht echt dat ik iets hoorde.

Man 2: Je hoort iets of je hoort iets niet.

Man 1: Ik hoorde iets.

Man 2: Een wandelaar horen we echt wel op tijd aankomen.

Man 1: Je hebt gelijk.

Man 2: Luid en duidelijk.

Man 1: Ik zeg toch je hebt gelijk?

Man 2: Ik hoor het altijd heel duidelijk als jij eraan komt.

Man 1: Zal wel.

Man 2: Er breken altijd minstens vijf dikke takken als jij er aan komt.

Man 1: Wil je nou zeggen dat ik dik ben?

Man 2: Brekende takken denk je niet te horen, die hoor je gewoon.

Man 1: Goed goed. Dan was het een eekhoorn, of een sprinkhaan. Kan mij het verrotten.

Man 2: Ik kan volgende week niet komen.

Stilte.

Man 1: Oké …

Man 2: Misschien moeten we een pauze inlassen. Of er maar helemaal mee kappen.

Man 1: Is dat een vraag of een mededeling?

Man 2: Het lijkt me beter.

Man 1: Ik kan er zwaar pissig van worden als jij ineens dingen besluit zonder met mij te overleggen.

Man 2: Ik heb je gezien!

Man 1: Wat? Waar?

Man 2: In de supermarkt! Bij de groenten. Het brood. De kassa. Je kocht melk. En…

Man 1: En wat?

Man 2: Spritsen.

Man 1: Godver.

 

7 oktober 2013