Schaduwen

8 december 2011

Ik loop langs de Oudegracht in Utrecht en kijk naar de mensen op straat. Iedereen lijkt ergens naar op weg te zijn. Meisjes met zware make-up op hun ogen steken zwikkend op hakken een bruggetje over. Mannen met zwarte koffertjes en een smartphone aan hun oor zetten het op een drafje richting station. Fietsers scheren zo snel voorbij dat ik niet eens de tijd hebt om me een beeld van ze te vormen.

Een oude man lijkt net zo doelloos rond te dolen als ik. Hij heeft een grijs pak aan en glimmende schoenen. Hij kijkt naar de grond terwijl hij rustig langs de Oudegracht slentert, zijn handen ineengevouwen achter zijn rug. Ik besluit hem te volgen. Ik hou een vaste afstand aan van twintig meter, terwijl ik probeer te bedenken waar hij naartoe zal gaan. Misschien vindt hij het gewoon leuk om eens in de zoveel tijd een wandelingetje langs de Oudegracht te maken. Misschien is hij wel een geoefend schrijver en zoekt hij een onderwerp voor zijn nieuwste roman. Misschien, naar zijn nette kleren te oordelen, heeft hij een lunchafspraak met iemand die hij nog kent van lang geleden.

Af en toe kijkt hij op van de grond. Dan kijkt hij een winkel in of laat hij zijn ogen langs de prulletjes in de marktkramen glijden. Hij loopt heel langzaam. Het is me niet duidelijk of hij niet sneller kan of gewoon niet sneller wil lopen. Ik bedenk me dat het er belachelijk uit moet zien, hoe ik op twintig meter afstand precies mijn voeten neerzet waar de man ze heeft neergezet, hoe ik mijn ogen constant op zijn rug gericht hou.

De drukte om ons heen wordt minder. Ik blijf de man volgen en vraag me af hoe lang de Oudegracht nog doorgaat. Plotseling gaat hij de hoek om. Nu zal ik het weten. Waar hij al die tijd al naar op weg is. Ik loop naar de hoek waar hij is afgeslagen en kijk om de stenen muur heen. Ik zie hem nog, hij is een groot plein op gegaan. Ik kijk even om me heen om te controleren of niemand merkt dat ik precies dezelfde afslag neem als hij. Dan vervolg ik mijn weg. Hij loopt richting een manshoog, metalen kunstwerk van in elkaar gedraaide platen. Hij gaat het kunstwerk in. Ik blijf staan. Onder het metaal door kan ik nog net zijn voeten zien. Hij staat daar een tijdje en langzaam dringt tot me door dat wat ik daar zojuist voor een kunstwerk had aangezien, in feite een openbaar toilet is.

Dit is het dan. Hier is de man al zeker tien minuten, met een drukkend gevoel in zijn blaas, naar op weg geweest. Ik kijk om me heen om te controleren of niemand me ziet. Er is verder niemand op het plein en ik haal opgelucht adem. Ik probeer te bedenken wat ik nu zal doen. Wachten tot hij klaar is?