De reis tot het eind

16 februari 2013

 

Suus:
An?

An:
Mm?

Suus:
Mijn arm is lam.

An:
Mm.

Suus:
An?

An:
Mm?

Suus:
Word wakker.

An:
Mm mm.

Suus:
AN!

An:
Man over boord!
Brand in de mast!
Scheur in het zeil!

Suus:
Nee An.
Of je de riemen even over wilt nemen.
Alsjeblieft.
Ik kan niet meer.

An:
Oke… mm.

Suus:
Ahan!

An:
Wat is er nou?

Suus:
Waarom slaap je de hele tijd?

An:
Ik ben moe.

Suus:
Weet je zus? Ik had me dit heel anders voorgesteld.
Ik had me voorgesteld dat we omstebeurt zouden roeien.
En dat we nog eens ergens langs zouden komen.

An:
Waar wil je langskomen dan?

Suus:
Gewoon. Wat jij zei.
Eilanden.
Scheepswrakken.
Avontuurlijke dingen.

An:
Die zijn hier niet.

Suus:
Wat zeg je me nou?
Eerst zeg je nog: Suus! We gaan de wereld in. We gaan de wereld verkennen, nu het nog kan.
Het wordt geweldig Suus. Nooit te oud voor een avontuur!
We gaan eilanden ontdekken die nog onbewoond zijn.
Aan het dek van op zandbanken vastgelopen schepen zullen we spoken begroeten.
Haaien zullen we vangen. Dolfijnen redden, want die mogen ook wel eens gered worden.
Sterren tellen. We gaan sterren tellen Suus.
Dat heb je gezegd.
Dat heb je echt gezegd.
Ik ben niet gek!

An:
Je bent niet gek.

Suus:
Sterren tellen.
Dat zei je.
Maar als de sterren er zijn, dan slaap je.
En als de sterren er niet zijn, ook.
Ik kan niets met jou beginnen.

An:
Ik droomde.

Suus:
Niets mee te maken.
Het wordt tijd dat jij je beloftes eens nakomt
Dat je je plicht nakomt als mijn zus.

An:
Nee Suus.
Toen ik dat tegen jou zei. Toen. Toen droomde ik.
Over wat we zouden meemaken, maar dat zijn maar dromen.
Die kun je niet nakomen, het zijn geen beloftes.
Je kunt ze alleen dromen en daarvoor moet je slapen.
Net als ik. De hele reis.
Er gebeurt van alles in mijn slaap!

Suus:
Maar, dan is het niet echt.

An:
Natuurlijk niet.

Suus:
Dat is helemaal niet leuk.

An:
Heb ik je ooit gezegd dat het leven leuk was?

Suus:
Als ik straks een onbewoond eiland zie, en jij slaapt,
dan maak ik je niet wakker.

An:
Dat gebeurt niet.

Suus:
Als ik straks scheepspoken de hand schut, en jij slaapt,
dan maak ik je niet wakker.

An:
Droom lekker verder.

Suus:
Ik ga niet slapen. Ik hou mijn ogen open.
Wat er ook gebeurt, het zal mij niet ontgaan.

An?

An:
Mm?

Suus:
Denk je echt dat die dingen alleen in dromen voorkomen?

An:
Mm. Ja.

Suus:
Ik dacht namelijk
Nee laat maar.

An:
Wat?

Suus:
Ik dacht dat dat juist het hele punt was, het hele doel van de reis.
Om dromen uit te laten komen. Nu het nog kan.

An:
Zie jij ergens scheepspoken?

Suus:
Nee.

An:
Dat bedoel ik nou.
Ze bestaan niet. Daarom zie je ze niet.
Er is alleen water.

Suus:
Onbewoonde eilanden bestaan wel.

An:
Die zijn inmiddels wel bewoond.
Kijk Suus. Ik ben gewoon moe.
En jij ook. Dus stop met roeien.
Er wacht niets anders achter de horizon dan meer van hetzelfde,
meer van dit water.
Ok, toen ik dat allemaal zei, heb ik misschien eventjes geloofd dat het waar was,
dat wij samen nog een avontuur konden beleven.
Maar het is op.
Ik ben op.

Suus:
Mijn arm is lam.

An:
Ik weet het.
Stop maar met roeien.

Suus:
Nee. We stoppen pas als we de reis hebben afgemaakt.
We maken hem af tot het eind.
Jij bent helemaal niet op.
Dat denk je maar.
Je kunt best roeien, je wilt het alleen niet meer.
Omdat het je iets meer moeite kost dan twintig jaar geleden,
maar je kunt het nog best.

An:
Ik ben op.

Suus:
Hier. Pak die peddel.
En nou roeien. Goedzo.
Zie je dat dat goed gaat?

An:
Langzaam. Dat is wat het gaat.

Suus:
Dan gaan we maar langzaam.
Vaar maar naar de zon An.
Hij is nog niet onder en jij bent nog niet op.
We stoppen pas als we de reis hebben afgemaakt.
Toch An?
Met of zonder scheepspoken.

An:
Zonder.

Suus:
Toe maar. Het gaat goed.

An:
Ik ben moe.

Suus:
Wacht. Ik kom naast je zitten. Leg je arm maar om me heen. Zo ja.
Met je linker moet je peddelen, doe ik met me rechter. Mijn linker arm is lam.
Zo gaat ie goed. Ietsje sneller An. Zo gaan we niet gelijk.
Ik zal wel wat langzamer gaan.
Zo komen we er wel. We doen het samen.
In een droom ben je maar alleen. Daar is niks aan. Toch An? Laat je horen An.
De eerste sterren. Zie je An? De zon gaat onder. De zon is bijna onder.
Wat een mooi gezicht. Ik ben blij dat we samen zijn. Je hebt het goed gedaan.
Goed geroeid An. Goed geroeid.